Watersysteemrapportage Rijntakken 1995-2010
Vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is er de opgave tot het verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. De eerste planperiode voor de KRW (20102015) is in 2015 afgerond. Ten behoeve van de planuitwerking voor de komende planperiode is in deze rapportage de ecologische toestand van de Rijntakken (Nederrijn-Lek, IJssel en Bovenrijn-Waal) in beeld gebracht.
Minder meestromen van nevengeulen
Door de bodemerosie zijn vooral de gemiddelde en laagste waterstanden in de bovenstroomse delen van de Rijntakken lager geworden. Dit leidt tot verdroging van de uiterwaarden in de zomerperiode en tot minder meestromen van nevengeulen.
De waterkwaliteit van de Rijntakken is de afgelopen decennia aanzienlijk verbeterd. De belangrijkste ontwikkelingen zijn de afname van het gemiddeld zwevend stofgehalte en het chlorofyl-gehalte en de toename van het doorzicht. Daarnaast zien we een verdere afname van de voedselrijkdom van het rivierwater. De gemiddelde watertemperatuur is in honderd jaar tijd met ca. 3 °C gestegen door een combinatie van klimaatverandering en warmtelozingen. Het is nog niet duidelijk of het recente terugdringen van koelwaterlozingen al tot een trendbreuk leidt.
reden voor zorg
Over het geheel genomen geven de monitoringsresultaten geen rooskleurig beeld van de biologische toestand onder water: de biologische kwaliteit is niet goed. Er lijkt weinig geschikt leefgebied voor kenmerkende riviersoorten (waterplanten, macrofauna en vis) en exoten domineren (macrofauna) en verdringen de inheemse fauna (macrofauna en vis). De macrofaunalevensgemeenschap wordt gedomineerd door exoten en wordt gekenmerkt door de afwezigheid (of erg lage dichtheden) van kenmerkende soortgroepen zoals eendagsvliegen (haften), steenvliegen en kokerjuffers. Ook libellen worden bijvoorbeeld zelden aangetroffen.
veel winst nodig en mogelijk
De voor onderwaternatuur belangrijkste maatregelen zijn de aanleg van permanent meestromende nevengeulen (met voldoende stroming om verslibbing te voorkomen), het creëren van voldoende plekken met een beperkte peildynamiek ten behoeve van waterplanten en de introductie van voldoende variatie en dekking ín en boven het water (rivierhout, houtige begroeiing direct in de oeverzone). Hierbij moet goed worden aangesloten bij de karakteristieken van de betreffende riviertak. Hier valt nog veel winst te behalen.